Op 15 september 2004 werd de heer Philippe Busquin voorzitter van het Comité van Beheer van het NGI. Vandaag, 20 jaar later, voert hij deze taak nog steeds met verve uit. We nodigden hem dan ook uit voor een interview, waarin we samen terugblikken op de voorbije 20 jaar en uiteraard ook vooruit kijken naar de toekomst.

 

Goedemorgen, mijnheer Busquin. Hartelijk dank dat u ons interview wilt toestaan. Het is alweer 20 jaar geleden dat u voorzitter werd van het Comité van Beheer van het NGI. Kunt u ons vertellen hoe u voor deze functie werd aangesteld?

Ik heb natuurkunde gestudeerd, maar heb altijd een grote belangstelling voor geografie gehad. Van 1999 tot 2004 was ik Europees commissaris voor wetenschappelijk onderzoek. Aan het einde van mijn ambtstermijn vroeg de toenmalige minister van Defensie, André Flahaut, mij of ik interesse had in deze functie. De functie was een verlengstuk van mijn activiteiten op Europees niveau, aangezien ik betrokken was geweest bij het Copernicus-programma en de INSPIRE-richtlijn. Het gaf me dus de kans om mee te werken aan de praktische uitvoering ervan.

Herinnert u zich uw eerste vergadering als voorzitter?

Ja, het was nog in de ter Kamerenabdij. Ik heb toen kennis gemaakt met mevrouw Vanden Berghe en met haar toenmalige adjunct, de heer Jouret. Ik heb vanaf het begin het professionalisme van de leden op prijs gesteld en ook de efficiëntie waarmee het Comité werkte. Ik voelde meteen aan dat er een uitstekende werksfeer heerste.

Hebt u ook met moeilijke dossiers te maken gekregen?

Ja, ik denk hier in de eerste plaats aan de verhuizing. Men had al geprobeerd om het Instituut te doen verhuizen, maar men botste altijd op twijfels over de nieuwe vestigingsplaats. Daarom hebben we aan de toenmalige minister van Defensie, de heer Vandeput, voorgesteld om te verhuizen naar de Koninklijke Militaire School (KMS). Ik had als Europees commissaris contacten gehad met de KMS en ik zag dat er synergieën mogelijk waren, bijvoorbeeld op het gebied van onderzoek.

Een ander delicaat probleem was de positionering van het NGI binnen het kader van de institutionele hervormingen. Elk gewest had zijn eigen geografische dienst opgericht. Mevrouw Vanden Berghe is erin geslaagd om van het NGI enerzijds de link tussen de gewesten te maken en anderzijds binnen de sector de bevoorrechte gesprekspartner van de internationale instellingen. Zij heeft voor het NGI de rol van geobroker ontwikkeld, zodat het NGI de federale geografische gegevens ter beschikking stelt van alle openbare actoren. Bovendien heeft het NGI, door zijn intense activiteit binnen internationale instellingen zoals EuroGeographics, aangetoond dat het een belangrijke speler is op dat domein.

Wat was uw aanpak als voorzitter van het Comité van Beheer?

Een voorzitter moet luisteren naar de leden en iedereen de kans geven om zich uit te drukken. Je moet verschillen accepteren en compromissen zoeken. Ik heb de constructieve geest binnen het Comité van Beheer altijd gewaardeerd. De leden zijn betrokken en willen vooruitgang boeken. Bovendien is mevrouw Vanden Berghe een heel open persoon, die alle informatie met de leden deelt. Als je weet dat je het team om je heen kunt vertrouwen, hoef je je als voorzitter niet te veel te bemoeien. Als ik echter een kleine opmerking mag maken: ik heb liever dat er meer fysieke vergaderingen zijn, want dat zorgt voor meer interactie. We moeten een balans vinden tussen de beide vormen.

Wat zijn uw mooiste herinneringen?

Ik herinner me de opendeurdag in de ter Kamerenabdij. Er waren mensen die mij kenden van mijn mandaat als Europees commissaris, maar niet wisten dat ik voorzitter van het Comité van Beheer was. Ik herinner me ook dat mevrouw Vanden Berghe regelmatig bezoeken aan het NGI organiseerde voor de nieuwe leden van het Comité. Daarna gingen we dan samen eten in het bedrijfsrestaurant, zodat we op een ongedwongen manier konden kennismaken. Die nauwe contacten heb ik altijd erg geapprecieerd.

Hoe ziet u de toekomst van het NGI?

Het NGI wordt ondertussen erkend als een essentiële speler voor een goed bestuur van het land. Ik maak me wel zorgen over de Open Data richtlijn. Als liberalisering van de gegevens betekent dat het NGI zijn gegevens gratis ter beschikking moet stellen, dan moet dit inkomstenverlies op een andere manier gecompenseerd worden. De regering mag niet vergeten dat de gegevens van het NGI een waarde vertegenwoordigen, en wie waarde zegt, zegt prijs.

Toch blijf ik wel optimistisch. Ik zie bijvoorbeeld dat de kwestie van de voogdijoverheid definitief opgelost is. Het Instituut heeft zijn plaats gevonden binnen Defensie, dat zijn ervaring en zijn deskundigheid erkent. Bovendien vormt een initiatief als BeGeo, dat een link vormt tussen onderzoek, industrie, hoger onderwijs en politiek, een ideaal platform om ideeën uit te wisselen en zo de sector te laten evolueren. Ik hecht veel belang aan de opleiding van de geografen en ik vind dat men op dat vlak zou moeten komen tot een interuniversitaire strategie, die meer de nadruk legt op de digitale vaardigheden.

Laatste vraag : hoe ziet uw toekomst er uit ?

Op een bepaald moment zal de Minister van Defensie een nieuwe voorzitter aanduiden en tot zolang blijf ik dit mandaat met veel plezier uitoefenen. Ik zal altijd mooie herinneringen bewaren aan mijn tijd bij het NGI. Ik heb heel graag samengewerkt met mevrouw Vanden Berghe en met de leden van het Comité. En naast mijn mandaat bij het NGI ben ik nog voorzitter van het Nationaal Instituut voor Radio-elementen en van het Kasteel van Seneffe. Ik zal me dus niet vervelen.

Hartelijk dank voor dit interview, ook vanwege het voltallige personeel van het NGI. Wij wensen u het allerbeste voor de komende jaren.

Interview: Alain Berckmans en Johan Ponsaerts